"Ice" De andere wolf was boos, heel boos. Hij kon niet horen WIE het was, maar wist wel dat de wolf boos was, heel boos. Hij voelde een boze trilling in de stem van de wolf. Hij dacht na en berekende wie de wolf was via kenmerken. Een mannetje, maar geen al te grote. Een volwassene, maar nog een groentje. Sterk, maar niet sterker dan Ice zelf. Zo berekende hij de vermogens van de vijand, of in dit geval, de wolf die hem uit zijn rust verstoorde. De grote, witte wolf stond lenig op. Hij was erg slank gebouwd, de vijand vergiste zich vaak en focuste zich op de poten, terwijl ze de bek met grote tanden in de gaten moeten houden. Toen Ice buitenkwam zag hij zijn zoon, Frost staan. "Wat is er nu weer?" verzuchtte hij. Frost was een sterke wolf, maar niet erg... slim. Ja, hij begreep de meeste dingen, maar echt gecompliceerde dingen waren niet uitgevonden voor Frost. Ice keek de wolf aan met een ijzige blik.
(171 woorden)